Wetenschapsfilosofie is een mooi vakgebied. Toen ik er voor het eerst mee in aanraking kwam, in 2006, had het iets mysterieus: we dachten na over vragen waar iedereen wel eens over nagedacht heeft, maar nooit dieper op ingaat. Wat weten we nu eigenlijk echt zeker? Hoe komt het dat wetenschappers in staat zijn theorieën te formuleren die uiteindelijk mannen naar de maan sturen? Dat mysterie heeft het voor mij gehouden en dat is nog steeds een van de aantrekkelijkste kanten.
Het is ook een heel breed vakgebied: de ene dag lees ik diepte-artikelen over medisch onderzoek, de andere dag over computerprogramma's voor chemische analyse, een week later over de plichten van een docent sociale wetenschappen. Ik probeer wiskundige principes, zoals manifolds, onder de knie te krijgen. Ik heb zelfs een middag in een laboratorium plakjes spierweefsel gesneden om die vervolgens onder de microscoop te bekijken. Ik kom dus met allerlei verschillende disciplines in aanraking. Maar in tegenstelling tot university college-opleidingen, die zoveel in drie jaar proberen te proppen dat er geen algemene lijn meer te herkennen valt, moet ik de rode draad proberen te zien. Hoe werkt wetenschap? Waarom werkt wetenschap? Zijn er grote verschillen tussen disciplines?
Dit studiejaar staat voor mij in het teken van onderzoek. Toen de bachelor-masterstructuur nog niet was ingevoerd, was dit het eerste jaar van het promotietraject van een student. Ik zou dan nu mijn eerste hoofdstuk aan het schrijven zijn. Hoewel het niet meer verplicht is om dat te doen, mede omdat de meeste studenten helemaal geen promotieplek ambiëren, heb ik het toch zo opgevat. Dit jaar ben ik bezig de fundering te leggen voor mijn onderzoek de komende jaren.
Ik vraag me dit jaar af hoe wetenschappelijk onderzoek beïnvloed wordt door de principes, interesses en waarden van de wetenschapper die het onderzoek uitvoert. Kort gezegd zijn er drie momenten in wetenschappelijk onderzoek waar waarden een rol (zouden kunnen) spelen: bij het kiezen van een onderwerp en een methodologie, bij het verzamelen van bewijs voor een bepaalde claim, en bij het toepassen van resultaten in de maatschappij. De eerste en laatste aspecten zijn niet wereldschokkend. Als een student besluit om zijn carrière te richten op onderzoek naar kanker omdat hij persoonlijke ervaringen heeft met die ziekte, kijkt niemand daar van op. Als die student besluit om bepaalde medicatie niet op dieren te testen uit diervriendelijkheid is dat alleen maar lovenswaardig. In beide gevallen zal niemand zeggen dat zijn resultaten er minder geloofwaardig op worden omdat hij zijn principes een rol liet spelen. Aan het andere uiteinde van wetenschap geldt hetzelfde: als een regering besluit om recente ontdekkingen in de deeltjesfysica te gebruiken om kernreactoren te bouwen, kunnen we dat een goed of een slecht idee vinden, maar de deeltjesfysica zelf staat buiten kijf.
Mijn taak als filosoof wordt pas interessant als een wetenschapper zijn bewijsmateriaal en zijn claims laat beïnvloeden door zijn politieke, economische of sociale waarden. Je kan als wetenschapper nog zo'n fan zijn van Stalin, maar daarom mag je niet zeggen dat Darwinisme niet klopt. Hoe spelen waarden een rol bij het formuleren van een theorie? Zijn er ook momenten waarbij het wel in orde is als een wetenschapper zijn eigen achtergrond zijn keuzes laat beïnvloeden? Er is de laatste tijd veel geschreven over het principe risk assessment. Kort gezegd zegt de filosofie van risk assessment het volgende. Als wetenschapper weet je nooit honderd procent zeker dat je hypothese klopt, hoeveel bewijs je ook verzameld hebt. Stel nu dat je een hypothese over klimaatverandering hebt, die zegt dat Nederland over vijftig jaar compleet onder water komt te staan tenzij we bepaalde maatregelen treffen. Dan zal je die hypothese sneller naar buiten brengen dan wanneer de consequenties minder erg waren. Je hebt intuïtief gezien minder bewijs nodig, je kan minder zeker van je zaak zijn, voordat je beleidsmakers inlicht. Want stel toch dat je gelijk zou hebben. Het risico dat je loopt is wel heel groot. Aan de andere kant zou je kunnen denken dat de maatregelen die getroffen moeten worden wel heel veel geld gaan kosten. Dan wil je misschien weer meer bewijs hebben voordat je je hypothese voor beleidsdoeleinden aanneemt. Het is dus altijd een afweging van risico's, een risk assessment.
Deze beschrijving van hoe waarden een rol spelen in wetenschap is niet compleet. Wetenschap bestaat uit veel meer dan het aannemen van hypotheses. Soms formuleer je wel een hypothese maar publiceer je alleen je vertrouwen in die hypothese (ik weet 95% zeker dat...). Soms formuleer je geen hypothese, maar probeer je een model te maken voor een bepaald fenomeen. Soms werk je in een vakgebied waar risico's helemaal geen rol spelen. Want wat maakt het voor de maatschappij uit of je het skelet van die tyrannosaurus helemaal goed in elkaar hebt gezet?
Dat is een ander aspect van wetenschapsfilosofie, van onderzoek in het algemeen, dat ik heel fijn vind: het is niet af. Er is nog genoeg te onderzoeken. Bovendien is dit onderzoek ook nog toepasbaar. Want als we weten wat de consequenties van het gebruik van waarden in wetenschap zijn, dan kunnen we daar als beleidsmakers ook over nadenken. Zijn er bepaalde regels nodig om de invloed van waarden te beperken? Of juist niet? Uiteraard kan ik zulke grote vragen nooit in mijn eentje oplossen. Maar ik heb zin om een begin te maken.