dinsdag 30 november 2010

Een Epische Queeste (en een aantal Dates)

De keuze om een PhD te gaan doen werd uitgebreid bevestigd toen ik voor een conferentie in mijn vakgebied naar Montreal, Canada gevlogen ben. Want wat zijn die filosofen toch een leuke mensen. En wat zijn de lezingen stimulerend. Maar helaas, het is niet genoeg om hard "Ik wil" te roepen. Je moet ook een leuke partner hebben: de universiteit waar je die PhD doet. Wat zoekt men in een partner? Betrouwbaarheid, intelligentie, wijsheid? Veel geld? Op de conferentie was het een ware vrijgezellenbar, en het is dus zaak maar snel te bedenken wat je wil. Cambridge, Harvard, de London School of Economics, de University of British Colombia, de Universiteit Leiden?

En deze analogie houdt niet op. Je gooit namelijk veel geld tegen je eerste date aan (honderd dollar 'ik ga je sollicitatiebrief lezen'-kosten) en moet door een heel uitgebreide bureaucratische molen heen. Voormalige partners moeten in brief met superlatieven aangeven hoe enthousiast ze wel niet van je worden, je CV moet weer eens flink worden opgepoetst, als je geluk hebt komt er een tweede date: het sollicitatiegesprek. Kortom: niet alleen de Jabberwock, maar ook de Jubjub bird en Bandersnatch moeten worden bevochten.

En als je tweede date dan ook goed gaat, en je in het PhD-bootje treedt door een combinatie van geluk en vriendjespolitiek (oke, en een beetje kwaliteit van jouw kant) ben je er nog niet. Hier houdt mijn analogie op en gaat die over in een beklemmend gevoel van een naderende Grote Uitdaging. Hoewel de Amerikaanse PhD-posities nog wel voorzien zijn van een klein zakje geld (net genoeg om in leven te blijven, hahaha, zei een vriendelijke Canadese professor mij, maar ik kon hier de humor niet van inzien) hebben de Britse PhD-studenten het enorm lastig. Zij moeten door een combinatie van het uitknijpen van hun thuisland, het toepassen van wreed ellebogenwerk onder medestudenten en het lesgeven aan bachelorstudenten proberen om genoeg binnen te krijgen voor de volgende boterham. Dat die PhD-studenten nog tijd overhouden voor het doen van onderzoek is een groot wonder.

De komende weken volgt dus een verslag van een epische Queeste naar, ten eerste, een leuke Partner, en ten tweede, het Grote Geld.

vrijdag 19 november 2010

Over Toeval en Fanatieke Zonderlingen

Eind 2005 besloot ik dat ik wel eens een college Filosofie wilde gaan volgen. Het klonk namelijk allemaal reuze interessant, dat Filosoferen, maar om er een boek over open te slaan was natuurlijk wel veel moeite. Met een college kan je lekker luisteren en een beetje interactie hebben met andere mensen over een onderwerp, veel makkelijker dan het lezen van non-fictie (dat is toch de reden dat we allemaal documentaires kijken, niet?). Ik klikte dus online op een paar opties en besloot dat Antieke Wijsbegeerte me wel aansprak. Je weet wel, Plato, Aristoteles, dat soort Wijze Lessen. En, nu ik toch bezig was, wilde ik ook wel een vak dat een ander gat in mijn rooster opvulde (want he, zo ben ik nu eenmaal). Dat was het vak met de onbegrijpelijke titel 'Epistemologie en wetenschapsfilosofie I'. Om eerlijk te zijn klonk de beschrijving op dat moment een beetje saai - waarschijnlijk omdat ik de helft er niet van begreep.

Bleek het eigenlijk een heel leuk vak te zijn. Veel meer dan die stoffige Socrates. Iedere woensdag keek ik uit naar een lang hoorcollege en ik las de artikelen met veel plezier. Ik deed zelfs het tweede deel van het vak en ik zat op de voorste rij en stelde vragen (stuud). Blijkt dat een geweldig idee te zijn geweest! Na een bepaald college kwam de docent op mij af om te vragen of ik mee wilde doen aan een speciaal college voor goede studenten. Ik zei ja (stuud), en voor ik het wist deed ik een minor wetenschapsfilosofie en een master over hetzelfde onderwerp. Nog erger, door dat per ongeluk klikken op een vak met een onbegrijpelijke titel dronk ik vanochtend koffie met een zeer vriendelijke professor van een redelijk beroemde Britse universiteit over mijn toekomstplannen. Blijkt dat ik per ongeluk precies de goede achtergrond heb. Het voelt voor mij nog steeds als meer geluk dan wijsheid, maar volgens mij is er een les uit te trekken.

Wat wisten die docent en die professor namelijk van mij? Op het eerste gezicht lijkt dat heel weinig. Beiden hadden me alleen maar horen praten (en we weten allemaal dat ik dat sowieso wel heel veel doe, niet altijd even inhoudelijk) en dat is niet het belangrijkste element voor Degelijk Onderzoek met Toekomstperspectieven. De professor van vanochtend had me niet eens ontmoet in college - hij had alleen maar van horen zeggen dat ik in een interessant programma zat en wilde al koffie drinken voordat ik heel ijverig mijn CV opstuurde.

Ik vond deze interesse allemaal zeer dubieus, tot ik mij een gulden regel herinnerde die ik heb opgedaan tijdens mijn tijd als bestuur van een studentenorganisatie: als je enthousiasme toont, laat zien dat je graag wil meedoen, dan zijn mensen ontzettend blij en willen je graag helpen. Als eerstejaars dacht ik altijd dat die Grote Studenten allemaal geen enkele interesse in je hadden (want he, daar zijn ze Grote Studenten voor). Eenmaal wat verder in mijn studie kwam ik erachter, toen ik zelf mensen zocht voor posities in commissies en als vrijwilligers, dat mensen die interesse tonen zo schaars zijn dat je tevreden bent met de meest fanatieke zonderlingen (ik noem geen namen) als ze maar een beetje initiatief tonen. Ik heb daarom nu de volgende hypothese: het gaat in verder komen in de Wereld van de Grote Academici ook zo. Initiatief tonen - om welke zonderlinge reden dan ook - is een goede en misschien zelfs doorslaggevende eigenschap voor iedereen die meer wil. Wat zijn jullie ideeen hierover?